Niko 350-20062 Handleiding

Niko Smarth home 350-20062

Lees hieronder de 📖 handleiding in het Nederlandse voor Niko 350-20062 (22 pagina's) in de categorie Smarth home. Deze handleiding was nuttig voor 24 personen en werd door 2 gebruikers gemiddeld met 4.5 sterren beoordeeld

Pagina 1/22
PM350-20062R13315 nv Niko sa Industriepark West 40, BE-9100 Sint-Niklaas, Belgium — tel. +32 3 778 90 00 — fax +32 3 777 71 20 — e-mail: support@niko.bewww.niko.eu NL
350-20062
1
Lees de volledige handleiding vóór installatie en ingebruikneming. Bewaar deze handleiding
zorgvuldig voor later gebruik.
1. BESCHRIJVING
De aanwezigheidsmelder 360° (DALI/DSI) bestaat uit een integrale unit met sturing van twee DALI- of
DSI-bussen, een bewegingssensor (PIR of passief infraroodtechnologie), een lichtsensor en een geïntegreerde
IR-ontvanger. Alle externe units zoals drukknoppen en verlichtingsarmaturen zijn rechtstreeks aangesloten op de
aanwezigheidsmelder die rechtstreeks op het plafond gemonteerd wordt.
Je kunt de aanwezigheidsmelder installeren en bedienen op basis van de fabrieksinstellingen. Voor een optimale
lichtsturing wordt het aanbevolen de fabrieksinstellingen aan te passen aan de omgevingsomstandigheden en
specifieke verlichtingsvereisten. De instellingen kun je aanpassen via de IR-afstandsbediening (niet bijgeleverd)
(350-20064).
2. INSTALLATIE
2.1. Aansluiting
Gevaar: Installeer de aanwezigheidsmelder niet onder spanning. Sluit het toestel pas na volledige installatie
aan op de netspanning.
Raadpleeg het aansluitschema (fig. 1).
Voor de opsplitsing van zones raadpleeg je het basis kringschema (fig. 2).
Je moet de DALI- of DSI-bus en drukknop installeren als een hoogspanningsinstallatie.
2.2. Montage
Tip: Installeer de aanwezigheidsmelder niet in direct zonlicht of in de buurt van warmtebronnen (radiatoren) of
luchtstromen (ventilatie of airconditioning) (fig. 3). Dit kan de sensor ongewenst activeren.
1. a. Bij rechtstreekse montage op het plafond (fig. 4A) gebruik je gaten met een tussenafstand van
105 mm. De kabeldoorvoer moet 45° gedraaid zijn tegenover de bevestigingsgaten.
b. In geval van montage op een inbouwdoos (fig. 4B) gebruik je de daartoe voorziene gaten
met een tussenafstand van 60 mm, waarbij je de afdekkap opendrukt. Installeer de kabel voorzichtig
volgens de instructies voor een vaste installatie.
2. Duw de sensor op de klemmenstrook op de basis en draai de schroef vast (fig. 5).
3. Stel de aanwezigheidsmelder in (fig. 6) en test het toestel (zie rubrieken 4.1. en 4.2.).
4. Verklein het detectiegebied, indien gewenst (fig. 7).
5. Installeer de afdekkap (fig. 5).
3. INSTELLINGEN
3.1. Fabrieksinstellingen
De parameters van de aanwezigheidsmelder zijn bij levering als volgt ingesteld:
Parameter Fabrieksinstelling
toepassing manueel
lichtgevoeligheid op tafelhoogte in zone 1 300 lux
hysteresis op lichtgevoeligheid 20%
lichtniveau van de oriëntatieverlichting 5%
factor voor zone 2 100% van zone 1 (= 300 lux)
uitschakelvertraging 10 min
uitschakelvertraging van de oriëntatieverlichting 1 min
DALI-fadefactor 0 (0 – 15 volgens DALI-norm)
instelling van luxwaarde en uitschakelvertraging via IR-afstandsbediening
uitgang DALI-bus
3.2. Dipswitches
Figuur 6 toont hoe je de dipswitches moet instellen afhankelijk van de toepassing.
Dipswitch Toepassing
1 Je kiest ervoor om de luxwaarde (LUX) en de
uitschakelvertraging (TIME) in te stellen via de
potentiometers of de IR-afstandsbediening.
2
Je kiest tussen DALI- of DSI-daglichtsturing.
3 en 4
Je stelt de gevoeligheid van de bewegingssensor in:
minimaal, laag, hoog of maximaal.
3.3. Indicatieleds
Werking Betekenis
De rode indicatieled knippert. De aanwezigheidsmelder detecteert aanwezigheid
in testmode.
De groene indicatieled knippert. De drukknop of IR-afstandsbediening is geactiveerd.
Als je op de toetsen van de IR-afstandsbediening
drukt terwijl de sensor niet geblokkeerd is en de
groene indicatieled niet knippert, betekent dit dat
de sensor zijn minimale of maximale instellingen al
bereikt heeft.
De blauwe indicatieled licht op. De testmode is geselecteerd.
De blauwe indicatieled knippert. Tijdens het instellen van de lichtgevoeligheid wijst
dit op oververlichting.
4. IR-AFSTANDSBEDIENING
Met de IR-afstandsbediening (fig. 8) kun je de verlichting in- of uitschakelen en dimmen, een andere
toepassing selecteren, een test uitvoeren of andere parameters ingeven.
4.1. Functietoetsen
Toets Functie
Je de verlichting in zones 1 en 2 op schakelt
hetzelfde moment .in
De verlichting blijft ingeschakeld zolang er activiteit
is en de uitschakelvertraging geactiveerd is.
Je
schakelt
de verlichting in zones 1 en 2 op
hetzelfde moment
uit
.
De verlichting blijft uitgeschakeld zolang er activiteit
is en de uitschakelvertraging geactiveerd is.
Druk op deze toets om de verlichting in zones 1
en 2 op hetzelfde moment
op
te
dimmen
. Als je
nogmaals drukt, zet je het dimmen stop.
De verlichting blijft ingeschakeld zolang er activiteit
is en de uitschakelvertraging geactiveerd is.
Druk op deze toets om de verlichting in zones 1 en
2 op hetzelfde moment
neer
te
dimmen
. Als je
nogmaals drukt, zet je het dimmen stop.
De verlichting blijft uitgeschakeld zolang er activiteit
is en de uitschakelvertraging geactiveerd is.
Je schakelt over op
daglichtafhankelijke
verlichting
. De verlichting blijft ingeschakeld
zolang er activiteit is en de uitschakelvertraging en
oriëntatieverlichtingsvertraging geactiveerd zijn.
Het detectiegebied wordt getest door de
geïntegreerde bewegingssensor te activeren voor de
wandeltest
:
- De verlichting wordt gedurende vijf seconden
ingeschakeld en de rode indicatieled knippert
telkens wanneer de sensor activiteit detecteert.
- De blauwe indicatieled brandt zolang de sensor in
testmode staat.
-
Het toestel keert na vijf minuten automatisch terug
naar de besturingsmode als je de testmode vergeet
af te sluiten.
Tijdens de wandeltest werkt de lichtsensor niet.
- Druk op om de te automatische toepassing
selecteren. Je schakelt de manuele toepassing uit.
- Druk op om de manuele toepassing
te selecteren. Je schakelt de automatische
toepassing uit.
Na je keuze begint de sensor met een zachte start
voor een correcte initialisatie.
Je schakelt de .indicatieled in of uit
4.2. Insteltoetsen
Toets Functie
- Je gebruikt de rode toetsen uitsluitend bij de
opstart om de in referentiepunten in zone 1
te stellen.
- Met deze rode toetsen stel je het gewenste
lichtniveau voor zone 1 (50 – 1500 lux) in op
tafelhoogte.
- Per druk op de toets verhoog of verlaag je het
lichtniveau met 50 lux.
- Bij het instellen wordt de verlichting ingeschakeld
om het gekozen lichtniveau te tonen.
- Je gebruikt de oranje toetsen uitsluitend bij de
opstart om in te referentiepunten in zone 2
stellen.
- Met deze oranje toetsen stel je de
helderheidsvoorwaarden (lichtniveau)
(10 – 200%) in op tafelhoogte, in voor zone 2
vergelijking met zone 1.
- Per druk op de toets verhoog of verlaag je het
lichtniveau met 5%.
- Bij het instellen wordt de verlichting ingeschakeld
om het gekozen lichtniveau te tonen.
- Met deze blauwe toetsen stel je de
uitschakelvertraging voor zone (1 – 60 min)
1 in.
- Per druk op de toets verhoog of verlaag je de
uitschakelvertraging met 1 minuut of 10 minuten.
NL nv Niko sa Industriepark West 40, BE-9100 Sint-Niklaas, Belgium — tel. +32 3 778 90 00 — f ax +32 3 777 71 20 — e-mail: support@niko.be — www.niko.eu PM350-20062R13315
350-20062
2
- Met deze blauwe toetsen stel je de
uitschakelvertraging voor de (1 – 60 min)
oriëntatieverlichting in.
- Per druk op de toets verhoog of verlaag je de
uitschakelvertraging met 1 minuut of 10 minuten.
- Met deze toetsen stel je de (0 – 15) fadetijd voor
DALI-spoelen of verlichtingsarmaturen in.
- Per druk op de toets verhoog of verlaag je de
fadetijd met 1.
Tip: Je moet de fadefactor verhogen als de
verlichtingsarmaturen knipperen tijdens de
overgangsfase.
Tip: Het wordt aanbevolen deze instelling op 0 te
laten staan om te voorkomen dat dit beschouwd
wordt als een vertraging tussen het moment waarop
de deurknop wordt ingedrukt en het moment
waarop er een zichtbare verandering is in de
verlichting.
- Met deze toetsen stel je de positieve hysteresis
op de lichtgevoeligheid voor het (10 – 100%)
lichtniveau in.
- Per druk op de toets verhoog of verlaag je de
hysteresis met 10%.
- Met deze toetsen stel je het lichtniveau van de
oriëntatieverlichting (5 – 100%) in.
- Per druk op de toets verhoog of verlaag je het
lichtniveau met 5%.
- Het toestel keert terug naar de
fabrieksinstellingen.
- De sensor begint met een zachte start voor een
correcte initialisatie.
- De volgende waarden worden verstuurd naar de
DALI-spoelen:
- faalniveau1 = 254
- activeringsniveau2 = 0 (uitgeschakeld)
- fadetijd3 = 0
1 Wanneer een DALI-controller losgekoppeld wordt of bij een slechte werking, schakelt de verlichting over naar
zijn maximaal niveau (254).
2 Wanneer je het toestel activeert, zorgt deze parameter ervoor dat de verlichting niet plots ingeschakeld wordt.
3 De tijd dat de verlichting van 0 naar 100% gaat. Het aanbevolen niveau is 0 (anders duurt dit te lang).
5. INGEBRUIKNEMING VAN DE AANWEZIGHEIDSMELDER
5.1. Manuele ingebruikneming via de LUX-potentiometer
Stap Actie Gevolg
1. Zet dipswitch 1 op ON. Je kunt nu de luxwaarde manueel instellen.
2. Draai de LUX-potentiometer helemaal naar links
(minimale instelling).
De blauwe indicatieled begint te knipperen.
3. Draai de LUX-potentiometer helemaal naar
rechts (maximale instelling).
De blauwe indicatieled begint na enkele
seconden te knipperen.
4. Draai de LUX-potentiometer opnieuw helemaal
naar links (minimale instelling).
a. De groene indicatieled knippert eenmaal.
b. De sensor schakelt de verlichting in zones
1 en 2 in, waarna het maximale lichtniveau
bereikt wordt.
c. De verlichting in zone 1 wordt gedimd, en
vervolgens uitgeschakeld in zones 1 en 2.
d. De verlichting in zone 2 wordt ingeschakeld,
waarna het maximale lichtniveau bereikt
wordt.
e. De verlichting in zone 2 wordt gedimd. Na
ongeveer twee minuten wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld en vervolgens
opnieuw ingeschakeld op het minimale
lichtniveau.
5. Stel de gewenste luxwaarde in met de
LUX-potentiometer.
De sensor slaat deze luxwaarde op na 30
seconden.
5.2. Ingebruikneming via de IR-afstandsbediening met de fabrieksinstellingen
Stap Actie Gevolg
1. Zet dipswitch 1 op OFF (fabrieksinstelling). Je kunt nu de luxwaarde instellen met de
IR-afstandsbediening.
2. Druk driemaal op . De sensor wordt gedeblokkeerd en de groene
indicatieled knippert eenmaal.
3.
Druk op .
a. De sensor schakelt de verlichting in zones
1 en 2 in, waarna het maximale lichtniveau
bereikt wordt.
b. De verlichting in zone 1 wordt gedimd, en
vervolgens uitgeschakeld in zones 1 en 2.
c. De verlichting in zone 2 wordt ingeschakeld,
waarna het maximale lichtniveau bereikt
wordt.
d. De verlichting in zone 2 wordt gedimd. Na
ongeveer twee minuten wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
4. Druk op . De sensor wordt opnieuw geblokkeerd en keert
terug naar de besturingsmode. Het toestel werkt
nu volgens de nieuwe instellingen.
5.3. Ingebruikneming via de IR-afstandsbediening met kalibrering (sweep)
Om de aanwezigheidsmelder in te stellen volgens de specifieke lichtbehoeften in een bepaalde ruimte, moet je de
IR-afstandsbediening gebruiken. Hiervoor heb je ook een onafhankelijke luxmeter nodig. Met behulp van de luxmeter
stuur je de referentiewaarden door naar de sensor, zodat het effect van het inschakelen van de verlichting op het
lichtniveau nauwkeurig gemeten en ingesteld wordt. Volg de onderstaande stappen om de sensor correct in te
stellen.
Lichtniveau in zone 1 instellen
Stap Actie Gevolg
1. Zet dipswitch 1 op OFF (fabrieksinstelling). Je kunt nu het toestel instellen met de IR-
afstandsbediening.
2. Druk driemaal op . De sensor wordt gedeblokkeerd en de groene
indicatieled knippert eenmaal.
3.
Druk op .
a. De sensor schakelt de verlichting in zones
1 en 2 in. Na twee minuten (opwarming van
de fluorescentielampen) is het maximale
lichtniveau bereikt. Tijdens dit proces knippert
de groene indicatieled.
b. Als de groene indicatieled dooft, gaat
de (sweep) van : de kalibrering start
verlichting in zone 2 wordt uitgeschakeld
en de verlichting in zone 1 wordt in stappen
neergedimd en dan uitgeschakeld. Hierna
wordt de verlichting in zone 2 in stappen
neergedimd en vervolgens uitgeschakeld.
c. Zodra de kalibrering afgerond is, brandt de
rode indicatieled en wordt de verlichting in
beide zones ingeschakeld.
4. Plaats onder de sensor centraal in zone 1 een
luxmeter op tafelhoogte (ongeveer 85 cm boven
de grond).
5. Druk op of .
Je stelt het in eerste referentiepunt in zone 1
op een zo laag mogelijk lichtniveau (bv. 300 lux).
Opmerking: Het lichtniveau moet zo dicht
mogelijk de vaste waarden op de IR-
afstandsbediening benaderen.
6. Druk op de toets met de waarde die het dichtst
aanleunt bij het eerste referentiepunt (bv. ).
De rode indicatieled dooft en de blauwe
indicatieled brandt. De luxwaarde is ingesteld.
7. Druk op of .
Je stelt het tweede referentiepunt in zone
1 in op een zo hoog mogelijk lichtniveau (bv.
700 lux).
Opmerking: Het lichtniveau moet zo dicht
mogelijk de vaste waarden op de IR-
afstandsbediening benaderen.
8. Druk op de toets met de waarde die het dichtst
aanleunt bij het tweede referentiepunt
(bv. ).
De blauwe indicatieled dooft, en de rode en
blauwe indicatieleds branden tegelijkertijd. De
luxwaarde is ingesteld en de verlichting in zone
2 wordt uitgeschakeld.
9. Druk op of .
Je stelt het derde referentiepunt in zone
1 in op een zo hoog mogelijk lichtniveau (bv.
600 lux).
Opmerking: Het lichtniveau moet zo dicht
mogelijk de vaste waarden op de IR-
afstandsbediening benaderen.
10. Druk op de toets met de waarde die het dichtst
aanleunt bij het derde referentiepunt (bv. ).
De rode en blauwe indicatieleds doven, en de
groene indicatieled brandt. De luxwaarde is
ingesteld.
11. Druk op de toets met de waarde die het dichtst
aanleunt bij de gewenste luxwaarde (bv.
voor 300 lux).
Je stelt de gewenste luxwaarde voor zone 1
in op tafelhoogte.
De groene indicatieled dooft en de rode
indicatieled brandt. De luxwaarde is ingesteld
en de verlichting in zone 2 wordt opnieuw
ingeschakeld.
12.
Druk op
als je uitsluitend zone 1
gebruikt of als het gewenste lichtniveau in
zone 2 gelijk moet zijn aan dat van zone 1.
Ga meteen verder naar stap 21.
Lichtniveau in zone 2 instellen
Stap Actie Gevolg
13. Plaats onder de sensor centraal in zone 2 een
luxmeter op tafelhoogte (ongeveer 85 cm boven
de grond).
PM350-20062R13315 nv Niko sa Industriepark West 40, BE-9100 Sint-Niklaas, Belgium — tel. +32 3 778 90 00 — fax +32 3 777 71 20 — e-mail: support@niko.bewww.niko.eu NL
350-20062
3
14. Druk op of . Je stelt het eerste referentiepunt in zone
2 in op een zo laag mogelijk lichtniveau (bv.
200 lux).
Opmerking: Het lichtniveau moet zo dicht
mogelijk de vaste waarden op de IR-
afstandsbediening benaderen.
15. Druk op de toets met de waarde die het dichtst
aanleunt bij het eerste referentiepunt (bv. ).
De rode indicatieled dooft en de blauwe
indicatieled brandt. De luxwaarde is ingesteld.
16. Druk op of . Je stelt het tweede referentiepunt in zone 2
in op een zo hoog mogelijk lichtniveau
(bv. 500 lux).
Opmerking: Het lichtniveau moet zo dicht
mogelijk de vaste waarden op de IR-
afstandsbediening benaderen.
17. Druk op de toets met de waarde die het dichtst
aanleunt bij het tweede referentiepunt (bv. ).
De blauwe indicatieled dooft, en de rode en
blauwe indicatieleds branden tegelijkertijd. De
luxwaarde is ingesteld en de verlichting in zone
1 wordt uitgeschakeld.
18. Druk op of . Je stelt het derde referentiepunt in zone
2 in op een zo hoog mogelijk lichtniveau (bv.
400 lux).
Opmerking: Het lichtniveau moet zo dicht
mogelijk de vaste waarden op de IR-
afstandsbediening benaderen.
19. Druk op de toets met de waarde die het dichtst
aanleunt bij het derde referentiepunt (bv. ).
De rode en blauwe indicatieleds doven, en de
groene indicatieled brandt. De luxwaarde is
ingesteld.
20. Druk op de toets met de waarde die het dichtst
aanleunt bij de gewenste luxwaarde (bv.
voor 200 lux).
Je stelt de gewenste luxwaarde voor zone 2
in op tafelhoogte.
De groene indicatieled dooft. De luxwaarde is
ingesteld.
21. Druk eenmaal op . De sensor wordt opnieuw geblokkeerd en keert
terug naar de besturingsmode. Het toestel werkt
nu volgens de nieuwe instellingen.
5.4. Gangfunctie instellen
Je kunt de aanwezigheidsmelder gebruiken in ruimtes zonder binnenvallend daglicht, zoals een gang. In dat geval
gebruik je de verlichting als oriëntatieverlichting, waarbij het lichtniveau varieert tussen 100% en een ingesteld
niveau. Aan de hand van onderstaand voorbeeld kun je de gangfunctie van de sensor correct instellen.
Voorbeeld (zie ook figuur 9): De gewenste uitschakelvertraging, d.w.z. de tijd tussen de laatste beweging en het
moment waarop de verlichting daalt tot een lager lichtniveau (oriëntatieverlichting), moet worden ingesteld op 20
minuten. Het lichtniveau van de oriëntatieverlichting moet worden ingesteld op 20%. Na 21 minuten wordt de
verlichting uitgeschakeld.
Stap Actie Gevolg
1. Zet dipswitch 1 op OFF (fabrieksinstelling). Je kunt nu het toestel instellen met de IR-
afstandsbediening.
2. Druk driemaal op . De sensor wordt gedeblokkeerd en de groene
indicatieled knippert eenmaal.
3. Draai de LUX-potentiometer helemaal naar
rechts (maximale instelling).
a. De rode indicatieled begint te knipperen.
b. Zodra de potentiometer het maximale
lichtniveau bereikt heeft, brandt de blauwe
indicatieled. De gangfunctie is correct
geselecteerd en nu geactiveerd.
4.
Druk eenmaal op .
De rode indicatieled begint te knipperen om aan
te geven dat het signaal goed ontvangen is.
Als je op deze toets drukt, wordt de
fabrieksinstelling voor de uitschakelvertraging
(10 min) vermeerderd met 10 minuten. De
uitschakelvertraging is nu ingesteld op 20
minuten.
5. Druk driemaal op . De rode indicatieled begint te knipperen om aan
te geven dat het signaal goed ontvangen is.
Als je driemaal op deze toets drukt, wordt de
fabrieksinstelling voor het lichtniveau van de
oriëntatieverlichting (5%) vermeerderd met
15%. Het lichtniveau is nu ingesteld op 20%.
6.
Druk tweemaal op .
De rode indicatieled begint te knipperen om aan
te geven dat het signaal goed ontvangen is.
Als je op deze toets drukt, wordt de
fabrieksinstelling voor de uitschakelvertraging
van de oriëntatieverlichting (1 min) vermeerderd
met 20 minuten. De uitschakelvertraging van
de oriëntatieverlichting is nu ingesteld op 21
minuten.
7. Druk eenmaal op . De sensor wordt opnieuw geblokkeerd en keert
terug naar de besturingsmode. Het toestel werkt
nu volgens de nieuwe instellingen.
6. WERKING EN GEBRUIK
6.1. Algemene werking
De geïntegreerde lichtsensor meet voortdurend het daglichtniveau in het detectiegebied en vergelijkt dit niveau met
de ingestelde luxwaarde. Dankzij de lichtsensor springt het licht enkel automatisch aan als de melder beweging
detecteert binnen het detectiebereik én als het daglichtniveau daalt tot onder de vooraf ingestelde luxwaarde:
De verlichting er gedetecteerd wordt.blijft ingeschakeld zolang beweging
Nadat de laatste beweging gedetecteerd is, blijft de verlichting ingeschakeld gedurende
de ingestelde uitschakelvertraging (1 tot 60 minuten). Zodra de uitschakelvertraging
verlopen is, schakelt de verlichting over naar oriëntatieverlichting. Is de uitschakelvertraging van de
oriëntatieverlichting verlopen, dan schakelt de verlichting uit.
Naarmate het , wordt de verlichting in de ruimte daglichtniveau toeneemt neergedimd tot het
vooraf ingestelde minimumniveau bereikt is.
De verlichting . schakelt automatisch uit zodra het daglichtniveau voldoende hoog is
6.2. Toepassingen
Op deze aanwezigheidsmelder zijn twee toepassingen mogelijk:
manuele toepassing: manueel aan/uit via drukknop, automatisch uit via aanwezigheidsmelder, of
afhankelijk van het lichtniveau.
automatische toepassing :(enkel te selecteren met de IR-afstandsbediening) automatisch aan/uit via
aanwezigheidsmelder, afhankelijk van het lichtniveau.
Mode Toepassing Werking
Plafondverlichting manueel Schakeling van DALI- en DSI-daglichtsturing
1 in twee zones via een
drukknop.
Indien nodig, kun je de verlichting inschakelen volgens de vooraf
ingestelde parameters.
Zolang het toestel aanwezigheid detecteert, wordt de verlichting
aangepast op basis van de vooraf ingestelde parameters.
automatisch Automatische schakeling van DALI- en DSI-daglichtsturing
1 in twee
zones via de aanwezigheidsmelder.
manueel en
automatisch
Druk kort op de drukknop om de verlichting uit te schakelen. Na
ongeveer tien seconden is de aanwezigheidsmelder opnieuw klaar om
de verlichting automatisch in te schakelen.
Verlichting dimmen manueel en
automatisch
Druk lang op de drukknop om de verlichting op of neer te dimmen.
Je kunt de verlichting ook dimmen via de IR-afstandsbediening.
Wanneer de dimfunctie geactiveerd is, moet je de verlichting
uitschakelen zodat ze opnieuw kan worden ingeschakeld en kan
functioneren op basis van de daglichtmeting (via de geïntegreerde
lichtsensor).
1 De twee zones zijn aangesloten op hun eigen DALI- of DSI-bus in zones 1 en 2.
Je kunt deze toepassingen ook uitvoeren met de IR-afstandsbediening zoals beschreven in rubriek 4.1.
7. PROBLEEMOPLOSSING
Probleem Oorzaak Oplossing
De kalibrering is niet geslaagd:
de rode indicatieled blijft
knipperen.
- Er is niet voldoende daglicht (of
de sensor registreert te weinig
daglicht).
- Er is te veel daglicht, waardoor
de sensor oververzadigd is.
- Het kunstlichtniveau schommelt
te weinig (of de sensor
registreert de schommelingen
niet voldoende).
- Het daglichtniveau schommelde
te veel tijdens de kalibrering.
- Druk op en herhaal de
kalibrering.
- Druk eenmaal op .
De sensor is geblokkeerd
en keert terug naar de
fabrieksinstellingen.
Er is een fout opgetreden bij
het instellen van het eerste
referentiepunt in zone 1: de rode
indicatieled knippert even en blijft
daarna branden.
- Er is niet voldoende daglicht (of
de sensor registreert te weinig
daglicht).
- Het daglichtniveau schommelde
te veel tijdens het instellen.
- Druk op of om het
referentiepunt opnieuw in te
stellen.
- Druk eenmaal op .
De sensor is geblokkeerd
en keert terug naar de
fabrieksinstellingen.
Er is een fout opgetreden bij
het instellen van het tweede
referentiepunt in zone 1: de rode
indicatieled knippert even en de
blauwe indicatieled blijft daarna
branden.
- Er is niet voldoende daglicht (of
de sensor registreert te weinig
daglicht).
- De twee referentiepunten zijn
identiek.
- Er is te weinig verschil tussen
het kunstlichtniveau in beide
referentiepunten.
- Het daglichtniveau schommelde
te veel tijdens het instellen.
- Druk op of om het
referentiepunt opnieuw in te
stellen.
- Druk eenmaal op . De
sensor is geblokkeerd en keert
terug naar de
fabrieksinstellingen.
Er is een fout opgetreden bij
het instellen van het eerste
referentiepunt in zone 2: de rode
indicatieled knippert even, waarna
de rode en blauwe indicatieleds
blijven branden.
- Er is niet voldoende daglicht (of
de sensor registreert te weinig
daglicht).
- Het daglichtniveau schommelde
te veel tijdens het instellen.
- Druk op of om het
referentiepunt opnieuw in te
stellen.
- Druk eenmaal op .
De sensor is geblokkeerd
en keert terug naar de
fabrieksinstellingen.


Product specificaties

Merk: Niko
Categorie: Smarth home
Model: 350-20062

Heb je hulp nodig?

Als je hulp nodig hebt met Niko 350-20062 stel dan hieronder een vraag en andere gebruikers zullen je antwoorden




Handleiding Smarth home Niko

Handleiding Smarth home

Nieuwste handleidingen voor Smarth home